Zwarte Pijl


Ik bedoel niet het boek, dat speelt in de tijd, dat de huizen van York en Lancaster elkaar naar het leven stonden. In dit artikel krijgt de held het meisje niet en is de Zwarte pijl juist de schurk in het verhaal. Zwarte pijl is mijn associatie met het bittere woord uit Psalm 64. Het is mijn associatie met vurige tongen.

In Toverij 3 Vurig Venijn, heb ik er eerder over geschreven. Maar voor al het kwaad dat het doet, blijft het onderwerp behoorlijk onderbelicht. De leiders van de christelijke kerk doen er goed aan, om hier meer aandacht aan te besteden. Aangezien er onder de paraplu van het christendom, heel wat zwarte pijlen worden afgeschoten.

Met Jezus, die Waarheid wordt genoemd, Barmhartig, Rechtvaardig, Genadig, aan het hoofd van Zijn gemeente, strekt ons dit zeker niet tot eer. En Hem ook niet.
Over de oorsprong van bittere woorden, verwijs ik graag terug naar Toverij 3. Wat bittere woorden met je doen, kan niet beter verwoord worden, dan zoals David dit doet in Psalm 64: 2 Hoor, o God, mijn stem in mijn klagen, behoed mijn leven voor de verschrikking van de vijand.
Blijkbaar heeft het David voldoende gekwetst, om een klacht bij God neer te leggen. Tegelijkertijd was het een gebed om zijn leven te behoeden voor de verschrikking van de vijand. Wie was die vijand? Waaruit bestond de verschrikking? 3 verberg mij voor de raadslag van de boosdoeners, voor het woelen van de bedrijvers van ongerechtigheid… Boosdoeners, bedrijvers van ongerechtigheid.

Met andere woorden: misdadigers, smeders van complotten, vers 6.
David vraagt God om hem te verbergen voor de raadslag, dat betekent geheim overleg, van deze boosdoeners. Een geheim overleg heeft altijd een weldoordacht opzettelijk element. Tegenwoordig noemen wij dit in een dergelijke context achterbaks sluw.
De vijand bestond uit de boosdoeners. De verschrikking was hun raadslag, hun geheime overleg. Wat was er dan zo verschrikkelijk aan hun gekonkel? 4 die hun tong wetten als een zwaard, die hun pijl aanleggen – een bitter woord –
Aan hun overleg, was de Zwarte pijl, het bittere woord, zo ontzettend verschrikkelijk.

Wanneer in de Bijbel de tong wordt gewet, scherp gemaakt als een zwaard, duidt dat meestal op kwaadsprekerij, laster, roddel.
Psalm 140:4 laat geen twijfel bestaan over de oorsprong daarvan: zij hebben hun tong gescherpt als een slang, addervergif is onder hun lippen.
Een pijl, verbonden aan kwaadspreken is vergif. Om vijanden te doden werden pijlen ook in gif gedompeld. Iemand in diskrediet brengen, is om die reden een machtig wapen, sluipend als vergif. Het berokkent lijden en kan iemand diep beschadigen. Psalm 140 rekent dan ook in scherpe, niet mis te verstane woorden af met hen die kwaadspreken.

Vers 5 doet een beetje vreemd aan: 5 vanuit een hinderlaag schieten zij de onschuldigen aan, plotseling schieten ze op hem, onverwachts en onvervaard.
David ziet zich als onschuldig. Terwijl hij vanwege zijn eigen handelen moest vluchten, 2 Samuël 12:1-24. Dit is het principe achter het vergeven worden door God. Eenmaal vergeving ontvangen, ziet God ons als onschuldig. Want vergeven betekent, dat je schuld, niet meer toerekent en vergeet. Ondanks dat David hier de gevolgen droeg van zijn keuzes, doordat hij God had veracht, wist hij zich vergeven voor de eeuwigheid. De keuzes die wij maken zijn nooit zonder gevolgen, zodat wij niet lichtvaardig denken over de relatie met God en Hem niet lichtvaardig dienen.
Waarom wist David zich vergeven? Hij was eerlijk geweest over zijn daden tegenover God. God hield van David, ondanks de boze dingen die hij heeft gedaan. Daarom had David berouw, vanwege de daden zelf en niet vanwege de gevolgen voor hem zoals dat bij Saul wel het geval was.

2 Samuël 12:13: Toen sprak David tot Natan: Ik heb tegen de HERE gezondigd. En Natan zeide tot David: De HERE heeft uw zonde vergeven: gij zult niet sterven, 14 ofschoon gij door deze daad de vijanden des HEREN zeer hebt doen lasteren, – de zoon echter, die u geboren is, zal sterven.

Vers 13 komt rechtstreeks uit Davids hart. Hij erkende dat hij had gezondigd en de Here God daarmee had veracht. Het werd hem vergeven. Dus geen, eigen schuld dikke bult, dan had je dat maar niet moeten doen. Iemand die zo denkt, laat in de meeste gevallen zien, dat men weinig begrip heeft van barmhartigheid en genade. Wij zijn niet geroepen om te veroordelen maar om te zegenen. Wanneer wij denken in termen van, dan had je dat maar niet moeten doen, of het is je eigen schuld en wij ontlenen daaraan een excuus, om iemand niet bij te staan zoals Gods barmhartigheid dat verlangt, dan veroordelen wij die persoon. Waar het de schuld van anderen dan onszelf betreft, is dit Gods verantwoordelijkheid en niet die van ons. Roddelaars gebruiken vaak hetzelfde excuus, om een rechtvaardiging te hebben voor hun onrechtvaardigheid.

6 Zij verstouten zich tot een boos stuk, zij spreken ervan strikken te verbergen; zij zeggen: Wie ziet ze? 7 Zij zinnen op euveldaden: “Wij zijn gereed, het plan is goed bedacht”. Ja, ieders binnenste en hart is ondoorgrondelijk.

Wie denkt, dat niemand weet en niemand ziet, rekent buiten God. Voor God is niets ondoorgrondelijk. En God laat geen onrecht onbestraft.

8 Maar plotseling treft God hen met een pijl; daar zijn nu hun wonden. 9 Hun tong doet hen over zichzelf struikelen; al wie naar hen ziet, schudt het hoofd. 10 Dan vrezen alle mensen en verkondigen Gods daad, en slaan acht op zijn werk. 11 De rechtvaardige zal zich in de HERE verheugen en bij Hem schuilen, alle oprechten van hart zullen zich beroemen.

Roddelaars hebben pijlen, maar ook God heeft pijlen. Zij hebben zwaarden, evenals God. En Hij gebruikt het, om te bestraffen en om alles voor de rechtvaardige weer ten goede te keren.
1 Kor. 6 is in dit verband zeer de moeite waard om te lezen. Het maakt de verantwoordelijkheid die het volgen van Jezus met zich meebrengt, zeer duidelijk. Ten aanzien van ons onderwerp, roddel, spreekt vers tien voldoende boekdelen: 10 Dwaalt niet! Hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of oplichters, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven. 11 En sommigen uwer zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God.

Vergeving heeft alleen zin wanneer je de dingen nalaat, die vergeven zijn. Wij hebben hierin zelfs een grotere verantwoordelijkheid dan David. Wij zijn immers verzegeld met de Heilige Geest. De Trooster, door Jezus gezonden. Die Zelf het leven in ons uitwerkt, dat God graag ziet. Wij zijn geen slaaf meer van de zonde of wij hoeven dat in elk geval niet meer te zijn.
David leefde in het tijdperk van de wet. Niemand kon de wet houden. Wij kunnen leven vanuit de Heilige Geest, dankzij het offer van Jezus. Daarom kan het niet zo zijn, dat wanneer iemand vergeven is, diegene zijn of haar geroddel niet op zou moeten geven. Vers 10 uit 1 Kor.6 is gericht tot christenen, volgelingen van Jezus.

Het kan ook niet zo zijn, dat omdat je niet weet of je wel uitverkoren bent, je een vrijkaart hebt om deze dingen te doen. Want het feit blijft, je hoeft ze niet te doen. En net zoals bij David het geval was, speel je hiermee de vijanden van de Here Jezus in de kaart. In principe kies je er dan voor om rebel te blijven. Maar God heeft niemand tot rebellie bestemd. Wel zijn wij bestemd om een relatie met Hem te hebben. Eren wij die relatie met Jezus, of eren wij liever onszelf?

Is dat niet juist de reden waarom wij roddelen? Het zoeken van onze eigen eer, zelfzucht, in plaats van Gods eer te zoeken?

Shalom,

© 2012 Thobias Ygrec. Alle rechten voorbehouden.

De Bijbeltekst in deze uitgave, is ontleend aan de Bijbel in de Herziene Statenvertaling, © Stichting HSV 2010